Evacués uit IJmuiden in Langezwaag

Evacués uit IJmuiden in Langezwaag

Douwe heeft zijn herinneringen in 1990 aan het papier toevertrouwd.
In de jaren 1942-1945 hebben tienduizenden kustbewoners uit vooral Noord- en Zuid-Holland hun huizen moeten verlaten. De aanleg van de Atlantikwall maakte dat in de ogen van de Duitse bezetter noodzakelijk. Uit IJmuiden, Velzen en Den Helder kwamen velen in Friesland terecht. Het meisje Ina uit een gezin met vier kinderen kwam bij Douwe Maat terecht. Hij woonde met zijn vrouw en baby aan de Hegedyk, net ten oosten van Luxwoude.
Douwe heeft zijn herinneringen in 1990 aan het papier toevertrouwd. Zijn volledige verslag is hieronder te lezen.

Van IJmuiden naar Langezwaag
De bezetter wilde in IJmuiden ruimte hebben om voorbijvarende schepen op de Noordzee te kunnen beschieten. Om die ruimte te krijgen moesten er huizen worden afgebroken. Daar maakten ze geen probleem van. Voor de bewoners echter was het minder goed, ze moesten daar weg. Waarheen, dat was al geregeld. Voor de Duitser waren ze niet meer dan vee.
Zo kwamen in één van de laatste dagen van 1942, met koud guur weer, terwijl de sneeuwbuien overtrokken, `s avonds tegen 11 uur een kleine 40 mensen, waaronder een aantal kinderen uit dat genoemde IJmuiden op `t Hou (Langezwaag) aan. Een groep mensen, van huis verdreven door de bezetter, moe van de reis en ‘fersutere’ en vreselijk koud, waar men bij de eerste aanblik direct al medelijden mee had.
De mensen, bij wie ze zouden worden ondergebracht, hadden niet meer op hun komst gerekend en waren al naar bed. De commissie, die hen op zou vangen, was echter op het laatste moment nog op de hoogte gebracht, dat ze toch nog zouden komen, en had de school op `t Hou daarvoor warm gehouden.
Toen kwam het verhaal. Ze waren `s ochtends om 8 uur al in hun woonplaats op de trein gezet, maar in Amsterdam aangekomen, konden ze niet verder. De trein naar Zwolle kon niet rijden, omdat er een stuk rails ergens op de Veluwe was vernield door een vliegtuigbom. Daardoor moesten ze de hele dag op het station rondscharrelen. Tegen de avond was het gedeelte spoorbaan weer hersteld en kwamen ze uiteindelijk aan in Heerenveen en vervolgens nog met de bus naar Langezwaag. Mijn vader, Jan Maat, die als kerkenraadslid ook in dat ontvangstcommissie zat, nam een gezin met vier kleine kinderen, waarvan de oudste 8 jaar en de jongste 9 maanden was, mee naar huis. Voor die kleine baby had de moeder een flesje melk meegenomen, dat natuurlijk steenkoud was geworden. In de trein had ze dat op de verwarming een beetje lauw gekregen. Op het station waaide de hoed van de vader af. Hij heeft hem nooit weer terug gezien.

Het schilderij van het boerderijtje van Douwe Maat is in 1945 gemaakt door Elise Dom uit België. Elisa was met haar vader Pol Dom, illustrator van o.a. Kruimeltje en De Kameleon, in Bontebok neergestreken en verbleef daar bij de directeur van de plaatselijke zuivelfabriek. Elisa heeft in die periode meerdere boerderijtjes in de omgeving geschilderd, waaronder dus die van Douwe Maat.

Een foto van het schilderij is opgenomen in het Fries Fotoarchief, fotonummer 104670.

 

In een andere wereld
Helemaal ferfomfaaid en met alleen het meest nodige bij zich kwamen ze bij mijn ouders in huis en werden ze met warme melk en eten weer ‘op verhaal’ gebracht. De vader en het zoontje van 4 moesten naar Roel Puite en de beide meisjes moesten naar ons toe. Maar om nog weer midden in de nacht door het slechte weer te moeten, vond mijn moeder te erg. Hoewel ze een eigen kamer kregen, gaf dat voor zes personen toch wel erg veel bezwaar, want dan zou er van slapen weinig komen. De familie Wiebe Bosma naast mijn ouders, die nog niet naar bed was en ook geen evacués zou krijgen, boden spontaan aan om de vader en het zoontje bij hun te laten slapen.
Nadat de volgende dag alles enigszins op regel was gebracht, zouden de beide meisjes naar ons toe. Aan het eind van de middag kwam de moeder met hun beiden naar ons toe. Met mijn moeder was afgesproken dat zij het meisje van 6 ook bij haar mocht houden, omdat die `s nachts nog niet altijd droog was. Toen de moeder tenslotte weer met dat meisje Coby naar mijn ouders toe ging, bleef Ina alleen bij ons achter. Daar zat ze in de schemeravond, een klein tenger meisje, in elkaar gedoken, de voeten op de spaken van de stoel, met een lappen pop stijf tegen haar aan.
We zagen het aan: ‘Wat speelt er zich op dit moment in dat kleine hoofdje af?’ Ver van het vertrouwde, het eigene, zonder moeder, vader, zusjes en broertje, bij wildvreemde mensen, waarvan zij de taal niet verstond. Zo nu en dan tranen en wanneer wij wat zeiden of vroegen, kwam er een bescheiden ja of nee uit. Ze moest slapen in een kamertje, dat, zoals dat in veel ouderwetse boerderijtjes het geval was, met een houten schot was afgescheiden van de koeienstal. Al die nachtelijke geluiden uit zo`n stal met hijgende en tegen de “handerssketten” rossende koeien moesten voor zo`n klein meisje uit de stad wel erg spookachtig zijn. Iets over achten bracht mijn vrouw haar daarheen. Met de lappen pop stijf tegen haar aan dook ze onder de dekens.
Na alle emoties van de laatste dagen is ze waarschijnlijk gauw in slaap gevallen, want toen wij na een klein uurtje even bij haar gingen kijken, was ze al in diepe rust. Toen wij later zelf in bed lagen, viel het niet mee om in slaap te komen. Onze gedachten waren bij al die mensen en vooral bij dit kleine meisje, dat dit door de bezetter allemaal werd aangedaan.

Naar Amsterdam
De komst van de evacués bracht in alle gezinnen een hele verandering met zich mee. Bij ons viel dat mee. Wij beschouwden dat kleine meisje meer als een ‘útfanhuzerke’, een logeetje. Maar het was natuurlijk geen familie of een kind van vrienden. Er was geen directe band. Maar die kwam er wel. Ina ging `s morgens na de boterham (de brogge) naar haar ouders en de beide andere meisjes en vandaar met Coby naar school in Luxwoude. Een kind past zich gemakkelijk aan, wordt vaak gezegd en zo ging het ook. En ook op school voelden zij zich al gauw thuis.
Toen kwam er een tegenslag. Ons eigen zoontje, 10 maanden oud, kreeg uitslag aan zijn hoofdje. De huisarts, dokter Rinkes bekeek het en liet het meisje bij zich komen. ‘Dat meisje moet je bij je zoontje vandaan houden’, zei hij. Ze had een open plekje onder beide oortjes en dat was besmettelijk. En dat was nou juist het ergste dat hij kon opleggen. Want Ina was stapel op die kleine jongen en van zijn kant was het ook zo. Ze boog heel vaak over hem heen in zijn ledikantje en dan hadden beiden het grootste plezier. En moest dat nu ophouden? Ook al was het niet goed, toch hebben wij ons wel eens niet gehouden aan het advies van de huisarts. Gelukkig genas het weer. En zo ging alles weer door. De vader, die in IJmuiden bij een bakker werkte, kreeg in Amsterdam weer werk in zijn oude beroep en de kinderen konden overdag gewoon naar hun moeder toe. Vader kwam in de weekenden terug in Luxwoude. Ze zouden een halfjaar blijven, maar het werden negen maanden. Toen moesten ze naar Tijnje. Daar werden ze verder uit elkaar geplaatst. Daarom voelden zij zich daar niet erg thuis. Gelukkig vond hun vader in Amsterdam een huis. De vader had werk en het gezin was weer bij elkaar. Het leven had weer een doel ondanks de oorlog en de bezetting.

Het contact is gebleven
Veel contacten tussen de uit hun stad verbannen mensen en de gezinnen, die hun hadden toegewezen gekregen, zullen er nu na 45 jaar niet meer zijn. Bij ons is dat echter nog wel het geval. Omdat Ina en mijn vrouw op dezelfde dag jarig zijn, werden er op die dag altijd kaarten naar elkaar gestuurd. Ook kwam zij later logeren.
In haar meisjesjaren bleef het bij verjaardags-, vakantie- en nieuwjaarskaarten, maar na haar huwelijk werd het contact weer intensiever. Wij gingen wel naar hun toe en zij kwam met haar man en beide jongens ook wel naar ons toe. Zij is nu al oma. En ook is ze zo al een aantal keren met haar ouders ook weer hier geweest.
En zo worden wij, nu 45 jaar na de bevrijding, samen oude en oudere mensen, die toentertijd in die wrede jaren onder de Duitse bezetting, zonder het te willen, tot elkaar gekomen zijn.